In de Karolingische periode, en in de vroege middeleeuwen meer in het algemeen, bestaat er een verband tussen grondbezit en persoonlijke vrijheid. Enkel vrije mensen konden grond bezitten en er vrij over beschikken. Dit konden zowel grootgrondbezitters zijn als vrije boeren die zelf hun eigen grond bewerkten. Onvrijen waren vaak aan de grond gebonden en konden samen met deze grond verhandeld worden. Onvrijheid kwam niet enkel voor op grootgrondbezit dat via grote domeinen werd uitgebaat, maar ook in het kader van landbouwexploitaties van geringe omvang die in handen waren van kleine grondbezitters. In deze lezing wordt nagegaan welke informatie er hierover is voor onze gewesten en hoe we die kunnen interpreteren.